Voorganger: Marieke Milder
Thema: God ontdekken in het gelaat van de ander
Lezing: Genesis 32, 23-33

Jakob is tijdenlang gebrouilleerd geweest met zijn familie. Nu is hij met zijn hele hebben
en houwen op weg terug naar huis, naar zijn broer Esau. Alleen de rivier scheidt hem
nog van hen. Jakob brengt al zijn bezittingen, inclusief zijn vrouwen, slavinnen en
kinderen naar de overkant. Alleen hijzelf blijft nog achter op de andere oever. Kan hij de
oversteek nu niet maken? Wat houdt hem tegen? De hele nacht worstelt hij met een
onbekende in de rivier. Die onbekende zal hem zegenen als de zon opkomt en het licht
doorbreekt. Hij voorziet hem van een nieuwe naam: Jakob wordt vanaf nu Israël, omdat
hij met God en mensen heeft gestreden en heeft overwonnen. Jakob laat zien hoe wij
mensen vast kunnen zitten in beelden van hoe wij zelf zijn of zouden moeten zijn, hoe
anderen ons zien of willen zien. De rivier is een grens tussen hoe het nu is en hoe het
zijn kan. Om daar te komen moet Jakob in het koude water stappen, de worsteling
aangaan om een nieuwe mens te worden, om te laten zien wie hij ten diepste is. Die
plaats noemt Israël: Peniel, want ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht. Israël
heeft in de man Gods gelaat herkent en ervaren dat Gods kracht ook in hem woont.
Jakob is Israël geworden, en laat zien dat hij veranderd is door de worsteling in de rivier,
hij komt gehavend uit de strijd en loopt vanaf nu mank. Tegelijk kan hij nu de oversteek
maken, de verbinding aangaan met zijn familie, zich voegen bij wie bij hem horen en zo
de opgaande zon tegemoet lopen.
Herken je iets van het staan aan een grens, zoals de rivier, in het donker van de nacht?,
Wanneer worstelde je met God? Herkennen wij de Eeuwige in de blik van een ander,
durven wij het toe te laten dat een ander ons echt ziet en liefheeft?