Thema: Een geestelijk lichaam
Voorganger: Joop Smit o.s.a.
Lezing: 1 Korinthe 15:35-57
Als Paulus zijn eerste brief aan de Korinthiërs schrijft, verwacht hij nog mee te maken dat Jezus terug zal keren. Later is hij daar minder zeker van en uiteindelijk blijkt dat niet te gebeuren. Ondertussen ontwikkelt Paulus wel een beeldtaal over ‘opstaan’. Hij spreekt over een ‘geestelijk lichaam’. Dat lijkt een contradictio in terminis, maar voor Paulus is het dat niet. En hij ontkent ook de aardse werkelijkheid niet. Integendeel, hij onderscheidt vele soorten lichamen en stelt: ‘Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse.’ En het aardse lichaam wordt bekleed met onvergankelijkheid.
Wat bedoelt hij daarmee? Blijf je de persoon die je bent? Hoe ben je dezelfde maar anders? Theologisch gezegd: wat is hier het verband tussen incarneren en transcenderen?
En – omdat Jezus nog steeds niet is teruggekeerd – hoe verhoud je je met je aardse lichaam tot die onvergankelijkheid? Of andersom: wat doet die belofte van onvergankelijkheid met ons handelen op aarde? Voor Paulus is zijn geloof in de opstanding reden om de dood uit te lachen: Dood, waar is je angel? Kortom: de opstanding leidt tot opstand! Wat herkennen we van dat verzet en hoe ziet dat er nu dan uit?