Johannes Brahms (1833-1897)
Rhapsodie voor piano in Es, op. 119 nr. 4

Bij het door de voorbereidingsgroep gekozen thema van Palmzondag, “Jubelen en ten onder gaan”, gaat mijn spontane associatie richting de laatromanticus Johannes Brahms (1833-1897). Toen deze richting de zestig liep, meende hij zo’n beetje uitgecomponeerd te zijn: alle mogelijkheden binnen zijn stijl leken uitgebuit. Toch componeerde hij nog een aantal werken in de laatste jaren van zijn leven: onvergelijkbare stukken waarin de mooiste componeerkunst vaak samengaat met een bijzonder warm, melancholiek en herfstachtig gevoel. Zijn allerlaatste pianostuk, een korte “Rhapsodie”, begint met een jubelend thema in de toonsoort Es majeur. Na enkele uitweidingen in andere toonsoorten en sferen keert het opgewekte, stralende beginthema terug en lijken we af te stevenen op een triomfantelijk slot. Maar… in de laatste maten besluit Brahms toch naar Es mineur uit te wijken: het slot krijgt een dreigend, grimmig karakter. Wat wil de componist daarmee zeggen? Wat bewoog hem zijn allerlaatste pianostuk zo’n schijnbaar negatieve draai te geven? “Niet te vroeg gejuicht…?”

LAURENS de Man

Crucifix, Basiliek Kevelaer, Duitsland
Foto: Bart Boontjes