Een nieuwe cyclus in de Jans. Het gaat over leiderschap. Om precies te zijn: Rechtvaardig leiderschap. Wat is dat?

We leven in een tijd, waarin we steeds worden opgeschrikt door machtsmisbruik en (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. De bezorgdheid om onberekenbare leiders en willekeurige despoten neemt toe. De kwalijke gevolgen van hun persoonlijke gedrag en/of politiek handelen slaat bij sommigen om in angst. Bij anderen in agressie. Bij nog weer anderen in een extreem scherp normbesef of juist in conflictmijdende onverschilligheid.

Tegelijkertijd groeit het verlangen naar leiders. Leiders die niet hun korte-termijn-belang laten prevaleren boven de toekomst en het algemeen belang. Bestuurders die wel visie tonen. De roep klinkt om politici die te vertrouwen zijn. Lef hebben om het volk oprecht te besturen.

Wie enige afstand neemt van dit gekrioel om de macht en deze roep om ‘orde’, ziet dat deze bewegingen niet nieuw zijn. Sterker: de vraag naar een rechtvaardige samenleving en dus de vraag naar rechtvaardig leiderschap is minstens zo oud als de bijbel.

Daarom lezen we de komende weken verhalen en teksten over rechtvaardig en falend leiderschap, over het juist uitoefenen en misbruiken van macht. De vragen die deze verhalen ons stellen en de inzichten die ze ons bieden plaatsen we in het kader van het eeuwenoude grote verlangen, dat ook het onze is. Ooit kort en schrijnend onder woorden gebracht door Gerard Reve: ‘Dat Koninkrijk van U, wordt dat nog wat?’

Een enkele bijbels-theologische kanttekening vooraf: Ooit was het koningschap voorbehouden aan de Eeuwige. Het volk Israël dat zich richtte naar zijn inzettingen en aanwijzingen had geen koning nodig. Met verhalen, rituelen en richtlijnen vormde Israël een priesterlijke natie, altijd verbonden met die Ene die groter dan ons hart is.

Toch groeit het verlangen onder het volk naar zichtbare leiding – richters, priesters en profeten ten spijt. Het volk wil een aardse koning, net als de andere volken. Het volk wordt gewaarschuwd voor de uitwassen van vals koningschap, maar het blijft bij dit verlangen naar wereldse gelijkvormigheid.

Als het volk zijn zin krijgt, zijn er een paar opvallende kenmerken van dat toegestane koningschap:

  • Het is geënt op het koningschap van de Eeuwige. Dat staat model.
  • De koning wordt gezalfd door een profeet, die daarmee een priesterlijk ritueel verricht. De rechtvaardige koning is altijd een gezalfde, een “messias”.
  • Daarmee is duidelijk dat de roeping van het koningschap staat onder een hogere macht, namelijk die van de Ene; en dat de koning dus geen eigenmachtig optreden is toegestaan.
  • Alleen onzelfzuchtig leiderschap, dat zich met compassie bekommert om de armen en andere kwetsbaren zal stand houden.
  • Er blijven profeten optreden, die er niet voor terugdeinzen om de koning keer op keer te wijzen op zijn beperkte, afhankelijke gezag. De alleenheerser wordt tot de – goddelijke – orde geroepen.
  • Mocht een koning volharden in autoritair optreden buiten de Eeuwige om dan verliest zijn koningshap zijn legitimiteit en de koning zijn troon. De eigenmachtige zal vallen.
  • Het is deze menselijke al te menselijke lijn van opstaan en vallen, falen en opnieuw beginnen, die uitloopt op die mens, die zoon van David wordt genoemd: Jezus Messias. ‘Koning der Joden’ staat er op het bordje boven aan zijn kruis. Daarmee is de lijn van falen en opstaan doorgevoerd tot het uiterste om op wonderlijk wijze in zijn tegendeel te gaan verkeren: de ware koning is een ‘wounded healer’ die zelf stelt: ‘Mijn macht is niet van deze wereld.’
    Een vraag die niet expliciet in alle lezingen aan bod komt, maar die wel elke zondag relevant is, is de vraag naar de houding van de ‘onderdanen’ ten opzichte van de koning. Hoe reageer je als je te maken krijgt met machtsmisbruik? In de praktijk blijkt dat te variëren van profiteren via faciliteren tot traumatiseren en/of protesteren. Wat doe je als – om met Milosz te spreken – je geest wordt geknecht. Gebaseerd op zijn persoonlijke ervaring met meerdere dictatoriale regimes schreef Milosz zijn essay ‘De geknechte geest’. Als motto citeert hij ‘een oude jood uit het Karpatengebied’:

    Als twee mensen ruzie hebben en de ene heeft werkelijk voor 55 procent gelijk, dan is dat heel goed en is er niets om over te twisten. En als er iemand voor 60 procent gelijk heeft? Dan is dat prachtig, dat is een groot geluk en laat hij God ervoor danken! Maar wat te zeggen van 75 procent gelijk? Wijze mensen zullen dat heel verdacht vinden. En honderd procent? Wie zegt dat hij voor honderd procent gelijk heeft, is een afgrijselijke driftkop, een verschrikkelijke rabauw, de grootste schurk.

    Een directe oproep om onszelf niet alleen maar ondergeschikt te maken komt van De Dijk: Recht in de ogen.

    (Tekst: Kees van der Zwaard en Elise  Rommens-Woertman)

    Verdere informatie over de cyclus, de te lezen bijbelfragmenten en thema’s vind je hier.