Deze man zoekt werk.

Hoe zou ik reageren als hij wordt voorgesteld als mijn nieuwe collega?
Ik zou in lachen uitbarsten en denken dat ik in een komedie terecht ben gekomen.

Maar wat als het serieus is?

Hij maakt mij ook nieuwsgierig. Hij lijkt zich niets aan te trekken van wat mensen van hem denken.
Dat trekt mijn aandacht. Ik bespeur enige jaloezie bij mijzelf.

Wat maakt dat hij deze outfit vanmorgen heeft aangetrokken?
Wat heb ik vanmorgen eigenlijk aangetrokken?

Neemt hij zichzelf wel serieus? Of neem ik mijzelf te serieus.
Speelt hij een rol? Of doe ik dat?

Ik raak er van in de war.
Men noemt dit misschien onaangepast gedrag. Maar mag je dan gelijk niet meer meedoen?
Wie bepaalt dat dan?

Als we naar het verhaal van God met mensen kijken, zien we daar ook regelmatig onaangepasten opduiken. Een bonte stoet van mensen trekt aan ons voorbij. Het zijn de hoeren, tollenaars, buitenlanders, bezetenen en melaatsen die een belangrijke rol spelen. Sommigen van hen zijn zelfs cruciaal in Gods grote heilsplan: ‘Rachab, de hoer, en het huis van haar vader en al wat het hare is, heeft Jozua laten leven’ en Ruth, de Moabitische, gaf het leven aan één van de voorvaders van David.

Hoe kijk ik naar mensen zoals zij?
Hoe kijk ik naar deze werkzoekende?
Durf ik deze man als mijn nieuwe collega te verwelkomen?
En wat moet ik daarvoor in mijzelf verwelkomen?

Josette van Popering-Broekman