Thema: Uitzicht
Voorganger: Kees van der Zwaard
Lezing: Deuteronomium 34: 1 – 12
We maken een uitstap naar het slot van het boek Deuteronomium, en daarmee naar het slot van de Torah. Mozes beklimt nog eenmaal een berg, Nebo. Vanaf die toppen kan Mozes het beloofde land zien liggen, waar hij zelf niet meer zal binnengaan. Veertig jaar, een mensenleven lang heeft Mozes rondgetrokken door de woestijn. Hij heeft het volk moed ingesproken, de juiste weg gezocht, getwijfeld aan zijn eigen kunnen, zich afgevraagd waarom juist hij die (vaak ondankbare) taak op zich moest nemen, hij heeft God ontmoet op de berg, gezien in de brandende braamstruik.
Aan het einde van zijn leven ziet hij dat waar hij zo reikhalzend naar verlangd heeft. Hij is ooit op weg gegaan met een vermoeden van goed wijd land in zijn hart en hoofd. Nu ziet hij het, even. Het is de Eeuwige zelf die Mozes begraven zal in een vallei. Wat is de betekenis van het zien maar niet binnengaan? Hoe zou dat voor Mozes zijn en voor zijn volk? Hoe zien wij soms even dat waarvan wij vermoeden dat het waar en goed is?