Broos – zoiets als breekbaar of kwetsbaar – ja zo heb ik me afgelopen twee jaar vaak gevoeld…
Nadat ik in mijn werk – tegen mijn zin in – was overgeplaatst vanwege bezuinigingen naar de kliniek voor gezinnen en ik zelf moeder was geworden speelden opeens hele andere krachten in mij. Waar ik voorheen zelfverzekerd was en in mijn werk moeilijkheden veelal rationeel kon benaderen en dus vaak ook oplossen, lukte dat nu niet meer. En ik was echt heel wat gewend als senior vanuit het ambulant werken in gezinnen.
Werken op de kliniek bleek voor mij echter een brug te ver. In de kliniek zijn steeds zeven gezinnen opgenomen voor week of 8 tot 12. Met elkaar volgen ze groepstherapie en wordt er zoveel mogelijk gewerkt met ouders aan hun opvoedingsvaardigheden.
Ik ontmoette zeer bevlogen collega’s en bijzondere cliënten met hun kinderen. Ook kwam ik terecht in heel veel chaos (zelfs vijf minuten rustig naar de wc was er regelmatig niet bij, want het gillen op de gang ging vaak door).
Sommige ouders bleken ernstig getraumatiseerd. Wij noemden dat vaak “van binnen stuk”. Die hadden vanuit hun jeugd zo weinig meegekregen, dat het ook niet lukte in de opvoeding van hun eigen kinderen. Dit leverde allerlei lastige situaties op in het contact met hen.
Zo was er een moeder die meerdere dagen niet wilde praten met het behandelteam omdat ze zo beledigd was, nadat ze ergens op aangesproken was. Je zag het ook terug tussen ouders en hun kinderen.
Een gezin heeft mij erg geraakt; er woonden een paar jonge kinderen en er gebeurden vaak ongelukken in het gezin. Er was een continue sfeer van agressie. Dan liep het ene kind per ongeluk tegen een deur. Dan viel het andere kind. Er werd onderling geschopt en geslagen. Soms met het ontbijt hadden de kinderen al een hele oorlog achter de rug. De moeder wilde het graag anders, maar dit lukte niet.
Het bleek ook tijdens opname in de kliniek te moeilijk om dit te veranderen. Buikpijn hadden we ervan in het team. Toch hoorde het bij het werk om dit soort situaties te verdragen om zo te kijken hoe je met ouders samen kon puzzelen om wel beweging te krijgen in vaste patronen. Het was bijzonder als dat lukte.
Ook een ander kind staat op mijn netvlies; een meisje van een half jaar, op dat moment een maand ouder dan mijn eigen dochter. Ik had haar een keer vast en zij sloeg achterover van de spanning en hield zich helemaal stijf en strak. Na afloop moest ik erg huilen, ook omdat thuis zo heel voelbaar was dat onze dochter juist naar ons toe bewoog in een omhelzing en dat heel ontspannen en natuurlijk deed. Het contrast was zo groot.
Een andere moeder die opnieuw zwanger was en door het team werd uitgenodigd om contact te maken met het kindje en met haar buik. Een aai die niet kwam. Een kindje wat groeit, maar wat niet vanaf het begin kan voelen dat het geliefd is.
Een grote puber, helemaal agressief; keihard schreeuwend met zijn neus bijna tegen die van zijn vader. De hele gang vol personeel ook van andere afdelingen omdat ik de pieper had ingeduwd. En al die andere kinderen van de andere gezinnen die hier getuige van waren.
Ik ben van mijn werk ziek geworden. Ik die nooit ziek was; het werd me allemaal teveel. Sommige kinderen waren onder mijn huid gaan zitten; mijn hart huilde en ik ook. Ik nam het besluit dat ik geen mensen meer wil helpen (na ruim 20 jaar hulpverlening is het genoeg geweest).
Voor de mensen – de grote en de kleine – die ik niet meer kon helpen, heb ik veel gebeden. Dat gaf rust. Ik had tijd nodig om van binnen weer sterk te worden en een nieuw perspectief te vinden in mijn leven op werkgebied.
Nu na 2 jaar kan ik zeggen dat het goed met mij gaat. Ik voel me nog vaak kwetsbaar en ben onzeker over wat ik kan qua energie. Toch heb ik ook veel vertrouwen in de toekomst.
Ik weet dat wat er ook gebeurt ik altijd wil blijven zorgen voor rustmomenten zodat ik kan luisteren wat mijn lichaam me vertelt. Want mijn lichaam is heel wijs, dat wist alles al vanaf het begin…
Francine